-
1 profit
profit [proffie]〈m.〉1 voordeel ⇒ profijt, baat, nut2 winst♦voorbeelden:mettre qc. à profit • iets (ten volle) benuttentirer profit de qc. • voordeel trekken van ietsau profit de qn., qc. • in het belang, ten bate van iemand, ietsm1) nut, voordeel2) winst -
2 mettre qc. à profit
mettre qc. à profit
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский